Wie intreedt in een klooster doet dat in principe voor de eeuwigheid. Na een periode van proeven en leren (postulaat, noviciaat) komt het moment van de eeuwige geloften: de grote professie. Je legt de geloften af van armoede, gehoorzaamheid, soberheid en celibatair leven én van stabiliteit: je verbindt je aan de kloostergemeenschap – voor altijd.
Die geloften van trouw gelden tot in eeuwigheid. De dood is voor hen een komma in een eeuwig leven. De komma scheidt slechts het aardse en het hemelse c.q. hiernamaalse leven. Als een broeder overlijdt wordt hij in de kerkzaal opgebaard. Er wordt gewaakt en ook tijdens de afscheidsdienst is hij gewoon zichtbaar aanwezig. Op diezelfde wijze wordt hij naar het graf geleid. Dit alles omgeven met de traditionele RK liturgie die bij een uitvaart hoort, de gezangen en de wierook, de zegening met wijwater. Samen brengen zij als gemeenschap de overledene naar zijn graf; de familie volgt. Als gast in het klooster mochten we alles meemaken, ook de begrafenis op het besloten kerkhof van de abdij.
De kerkhoven van abdijen zijn sober, de graven alle hetzelfde ingericht. Een kruis met je naam, geboorte- en sterfdatum. Er is geen onderscheid tussen de broeders. Zij die hier liggen waren aardse broeders en nu hemelbroeders. Ongetwijfeld zingen zij ook Boven samen God lof!
Naar het overzicht