Ze rollen, ze komen op je af. De hele ‘verte’ is er mee gevuld. Golven, eindeloos in ritme en aantal. Golven van klei. De landerijen bij Elst liggen braak. De oogst is al een paar maanden binnen, de gronden zijn opengescheurd. De regen en vrieskou moeten er overheen gaan.
Wat lijkt het leeg. Het is leeg. Het oogt zo leeg, zo doelloos. Ongevuld. Ik heb moeite met dit decor dat eigenlijk vol moet zijn van leven. Graan dat wuift, maïs dat steekt , aardappel- of bietengroen dat spruit. Leven! Waar is het? Ik moet wachten. Wachten op een nieuwe dag. Elke ochtend weer. Totdat de akker klaar is om weer te ontvangen. Er wordt dan weer gezaaid, gekiemd. Langzamerhand groent dan de akker weer. We kunnen het leven wel de grond uit kijken. "Gras groeit niet door eraan te trekken”, luidt een gezegde. Ik zou willen dat het kon. "Geduld”, met die woorden spreek ik mijzelf aan. Met die woorden die tijd toelaten in mijn leven verheug ik me wat opnieuw komen gaat.
Rouwen om verlies. Om iemand die uit de klei vertrokken is. De koude akker die achter blijft. Je staat erbij en kijkt naar de golven van leegheid die op je af rollen. Wanneer is dit voorbij?