Te laat, de trein gemist.
De stationsklok spoort niet met mijn horloge.
Andersom natuurlijk, maar ik geef niet snel mijn ongelijk toe.
Genadeloos wandelt boven mij de rode wijzer in de rondte,
mijn eigen stationsklokje, naar Zwitsers model, staat stijf op 37.
De rode stip lijkt gestorven
bevroren, vastgelopen
de batterij blijkt leeg.
"Jan, ik moet naar Jan!"
Jan fixte altijd mijn horloge.
"Niet naar de winkel gaan hoor, veels te duur", zei hij,
"ik breng dat klokje van jou wel aan de wandel".
Even stokt mijn hart,
want Jan is dood.
Dan maar even zonder tijd,
besluit ik,
ter ere van Jan.
Elke gedachte aan tijd, elke blik op stilstand, maakt
dat Jan weer even bij mij is.
Jan, makker, ik mis je,
ik ga verder,
zonder jou en toch ook met jou.