In de staart

Meestal loop je als uitvaartspreker in de rouwstoet vooraan. Nog voor de kist, samen met de uitvaartverzorger en de geüniformeerde functionaris (soms nog met pet en lange, statige jas). Dan de kist en daar weer achter de familie en de rest van het gevolg.

Je hoort nog eens wat als je achter in de stoet loopt. Zeker als je wat langer op weg bent van de aula naar een graf. De verhalen komen langzaam op gang. Zo belandde ik laatst in de staart van de rouwstoet. Ik verliet als laatste de aula, de overige aanwezigen waren mij voor en ik kon ze fatsoenlijkerwijs niet passeren onderweg. Ik sloot de rij. Al na 100 meter lopen begonnen mijn oren te klapperen. Het waren de kapster en iemand van een theekransje. “Nou, d’r klopte niet veel van het verhaal hoor. Zo ken ik haar helemaal niet! Bij mij kon ze prima praten, ze was niet zo zwijgend als die man (dat was ik ????) zei. En die kleinkinderen, ik zag ze nooit bij haar. Terwijl wij haar bijna elke week zien”. Ze schudden het hoofd. Met een knikje brachten ze bij het graf de laatste groet. De kleinkinderen geen blik waardig gunnend.

Wat is dit? De gespletenheid van een mens: 2 gezichten op 2 verschillende plaatsen? Of is het ook ons eergevoel dat wij menen iemand beter te kennen, iets speciaals te weten?

Jan-Martin Berghuis, maart 2020.

Naar het overzicht